Vegen van witte suiker verbergen het bewijs van
de hitte van daarstraks. Telkens als de nacht valt, lijkt het of er niets
gebeurd is. Alsof de zwarte merel zijn oranje bekje niet vulde met ons water en
zich er tegelijkertijd niet bruut mee waste. Alsof ik barrevoets het gras niet
voor het eerst dit jaar tussen mijn tenen voelde. Alsof mijn blote schouders
het plakkerige goedje zonnecrème niet opgesmeerd kregen. Alsof ik nooit van je
heb gehouden. Ik wou dat donker nooit kwam en schuld niet bestond. Ik wou dat
wenkbrauwen niet konden buigen en lippen niet konden samentrekken tot een
lijntje. Ik wou dat vingers zich niet konden ballen tot een vuist. Ik wou dat
voeten geen schopbewegingen konden maken. Zij het in voetbal of in een gevecht.
Had ik je toch het geluk gegund van de blonde deerne. Had ik je maar sneller
vaarwel gezegd. Samen vormden we pech en genegenheid die zo flauw waren als een
zeemlap. Een band die we elkaar hebben voorgelogen en die eindigde in een
doodlopende straat. Ik nam je armen en legde ze om mij en voelde terug die
kracht. De rode bloem met zachte veren, de liefde die ons samen bracht.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten