Ik vond je als duizendste één uit de duizenden.
Mijn plan verdronk. In een roze rivier die blonk van zonnestralen waar musjes
zich wasten en kikkertjes lagen. De pijlen naar de juiste weg verpulverden door
wilde vlammen. Met je armen om me heen, dacht ik niet na. Ik schreef niet en piekeren
bleek onbestaand. Met jou, voelde ik. Nieuw maar daarom niet verslagen. Mijn
hart herinnerde me constant dat plannen weggooien vruchtbaar zou zijn. Ik was
volledig, rijn. En dan kwam je niet opdagen. Geen hoeven nog poten. De weg was
verlaten. Je liet me rechts maar praat nog steeds met die zoete, warme stem.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten